Blog

Potosi

We komen na een lange dag rijden aan in Potosi. We zijn de deprimerende zilvermijnen aan de rand van de stad al gepasseerd waar veel mannen in zeer ongezonde omstandigheden  hun boliviano’s moeten verdienen. De giftige gassen, de ongelukken met dynamiet en stoflongen, maken de mannen al na 10 of 15 jaar arbeidsongeschikt. Als zij nog maar 50 % longcapaciteit hebben krijgen zij een klein pensioentje. De mijnen vol zilver die van Potosi in de 16e eeuw een wereldstad maakte groter dan Londen of Parijs, zijn inmiddels opgedroogd, nu wordt er vooral zink en lood gewonnen. 

Met wangen bol van cocabladeren bikkelen de mannen doordeweeks hun kostje bij elkaar die zij zelf (of een coöperatie ) in het weekend aan de hoogste bieder verkopen. Hun vrouwen worden maar beperkt toegelaten in de mijn, zij zouden de jaloezie van Panchamama, moeder aarde, op kunnen wekken en dat is zo diep onder de grond, vragen om ellende. Op een helse plek kun je de baas van de onderwereld, de duivel, beter te vriend houden. Je wilt hem zeker niet beledigen, dus noem je hem Tio, ofwel oom. Op vrijdag, zo gaat het verhaal, wordt Tio, in de vorm van een figuurtje gebakken uit klei, volgestopt met sigaretten, besprenkeld met alcohol en worden cocabladeren binnen handbereik gelegd. Als dit achter de rug is drinken de mijnwerkers zich een stuk in hun kraag tot ze helemaal lam zijn om zo even te ontsnappen aan de harde realiteit.

De uitlaatgassen, het drukke verkeer, de weg vol gaten en keien op zoek naar een geschikte kampeerplek, het doet ons humeur geen goed. Maar als we dan toch een rustig plekje vinden met zicht op de lichtjes van de stad, ziet alles de volgende dag er weer zonniger uit. 

We rijden de stad in, parkeren aan het centrale plein, en vinden een café  met koffie en goede WIFI. Hoogste tijd om kontakt te zoeken met onze Braziliaanse vrienden die ons eerder een bericht stuurden over oponthoud en serieuze motorpech. Het nieuws is inderdaad niet best, hoewel het ergste inmiddels achter de rug is en de Landrover met aanhanger versleept is naar een werkplaats in Tarija. We besluiten de volgende dag 400 km zuidelijker te gaan, om samen te onderzoeken wat er precies aan mankeert en wat nodig is.

We slenteren door de straten met vrolijk gekleurde koloniale huizen, oude deuren, houten balkons en af en toe een inkijkje op een patio. Potosi ligt op 4050 meter hoogte en is de hoogste stad ter wereld. Door de rit over de Centrale Hooglanden zijn we goed geacclimatiseerd en hebben we gelukkig geen last van ademnood. Een wielklem en boete van 50 boliviano’s ( 7,5 euro) vanwege fout parkeren zorgt voor enig oponthoud.

We bezoeken  ‘s middags de “munt”, ofwel het gebouw waar in de hoogtijdagen het zilver geperst werd tot dunne platen en de zilveren munten geslagen werden, allen bestemd voor de staatskas van Spanje. Ik hoef vast niet uit te leggen dat de omstandigheden waarin tot slaaf gemaakten hier moesten werken erbarmelijk waren. De oorspronkelijke houten  tandrad- machines die een verdieping lager door ezels werden aangedreven, staan er nog allemaal. 

Natuurlijk zonk er wel eens een schip met zilver, als gevolg van storm of piraterij. Een poos geleden is zo’n gezonken schip door een  Amerikaans duikteam teruggevonden en zijn voor miljoenen aan oude zilveren munten naar boven gehaald. En denk nu maar niet dat de opbrengst werd gedeeld met de rechtmatige eigenaar, de stad Potosi, waar heel veel mensen in armoe leven. Het museum kreeg een houten kopie van het gezonken schip en maar liefst twee zilveren munten om tentoon te stellen…..

Wij vergapen ons aan de vitrines vol religieuze kunst van zilver, en ik vind vooral het geborduurde rokje van Jezus zo mooi. Ook is er een kerkje nagebouwd, propvol  prachtige beelden en een paar opgegraven mummies in een glazen kistje. Geen idee waarom die mummies in een “geld- museum” worden tentoongesteld. Misschien om ons toch even duidelijk te maken dat we, met of zonder munten, allemaal eindigen als een hoopje botten?

TRANSLATE