Blog

Estrada Real

Toen Brazilië een Portugese kolonie was, en er in Minas Gerais goud werd gevonden, moest die kostbare vracht vanuit Mina’s Gerais veilig naar de haven in Paraty worden vervoerd waar het per schip naar Rio de Janeiro ging, voordat het naar Europa werd verscheept. Om te voorkomen dat het goud onderweg door smokkel of diefstal verdween, verordonneerde de Portugese kroon dat alle goederen en personen slechts gebruik mochten maken van één door de Kroon streng gecontroleerde weg, de Estrada Real ofwel de Koninklijke Weg. Men maakte voor een deel gebruik van bestaande paden van de oorspronkelijke bevolking maar een groot deel van de weg werd met behulp van slavenarbeid aangelegd.
De eerste weg, “de oude weg”, liep van Ouro Preto naar de havenstad Paraty, een weg van 700 kilometer lang. Omdat de schepen tussen Paraty en Rio de Janeiro steeds vaker overvallen werden door piraten, werd een tweede weg aangelegd. “De nieuwe weg” ging van Ouro Preto naar Rio de Janeiro. Toen in de omgeving van Serro, ten noorden van Ouro Preto diamanten werden gevonden moest een derde weg worden aangelegd, die Ouro Preto met de stad Diamantina verbond, “ de Diamanten weg”. Deze weg is 395 kilometer lang. Uiteindelijk is er in de omgeving van Belo Horizonte, de hoofdstad van Minas Gerais, nog een vierde weg aangelegd, “ de Sarabuçu weg”. Hier werd geen goud maar ijzererts gevonden.
De gouden eeuw van Brazilië duurde van pakweg het einde van de 18e tot het einde van de 19e eeuw. Kleine steden langs de Estrada Real waren toen rijker dan steden als New York of Londen. Het goud klotste hier tegen de plinten en werd onder andere door de rijke elite gebruikt om hun kerken mee te decoreren. Al deze rijkdom staat in schril contrast met de levensomstandigheden van de Afrikaanse tot slaaf gemaakte arbeiders. Wij gaan op zoek naar de overblijfselen van zowel de glanzende  als de zwarte bladzijde in de geschiedenis en zullen de Diamanten Weg en de Oude Weg volgen vanaf Diamantina naar Paraty, waar we onze reis begonnen.
Door de geïsoleerde ligging van de stad Diamantina in het ruige binnenland van Minas Gerais, ziet de historische binnenstad er nog uit als 200 jaar geleden met veel koloniale panden en houten kerkjes. De straten, geplaveid met glanzende oude keien, zijn smal en lopen haast verticaal naar beneden. Ik zit vaak met mijn ogen dicht als we naar beneden moeten rijden en moet me inhouden niet de hele tijd te gillen. Een goede beheersing van de hellingproef is hier beslist noodzakelijk. We vinden een plekje in het hogere gedeelte van de oude stad, waardoor ieder bezoek naar het centrum  beneden ons op de terugweg naar boven een stevige workout bezorgt.
Diamantina staat bomvol met vrolijk gekleurde houten kerkjes, kleuren die na twee eeuwen vervaagd zijn tot een zacht patina. De kathedraal op het centrale plein is indrukwekkend, heeft een vloer met prachtige Portugese tegeltjes maar mist de charme  van de kleinere kerkjes. Wij hebben een zwak voor de “ lady of the Rosary” kerk, het oudste kerkje in de stad dat dateert uit het jaar.    . Het heeft slechts één klokkentoren wat niet gebruikelijk was,  meestal zijn het er twee. Het is de kerk die gebruikt werd door de tot slaaf gemaakte zwarte mensen. De kerk was aanvankelijk heel sober en kreeg zijn decoratie pas 50 jaar later.
Het zachte licht dat door de ramen naar binnen valt, de combinatie van het lichtblauw met de verschillende tinten vervaagd groen, die grappige bolle preek- balkonnetjes, de ontroerend mooie beelden, de wolken vol met cherubijntjes achter het vergulde altaarstuk, ik vind het prachtig. Alleen het beeld van die monnik in de witte pij met zwarte mantel lijkt niet helemaal te passen in het decor. Het  houten plafond is kunstig met dieptewerking geschilderd door José Soares de Araújo, ook hier weer die gezellige engelen en een krans van rode roosjes om een stralende maar eenvoudige Maria met haar kind Jezus op de arm.
Een andere bijzondere kerk is de “Onze lieve vrouwe de Carmel kerk” , die behoort aan een orde van Carmelieten. Carmelieten mogen hier trouwen, maken deel uit van het gewone leven en hoeven zich niet op te sluiten in een klooster. Een geweldig idee, zou misschien ook gezonder zijn voor alle roomse priesters. De bouw van de kerk werd gefinancierd door de welvarende mijnondernemer Joâo Fernandes de Oliveira die weliswaar getrouwd was met Maria Felipe maar een buitenechtelijke relatie had met Chica da Silva, met wie hij ook samenwoonde. Chica da Silva was een voormalig slavin van Afrikaanse afkomst. De openlijke en veelbesproken relatie tussen haar en Joâo Fernandes was gezien de sociale normen en raciale verhoudingen in de 18e eeuw een schandaal, Maria Felipe was er natuurlijk ook niet blij mee. Chica Da Silva was de enige zwarte vrouw die zich vrij kon bewegen tussen de elite uit Diamantina. Het was een moedige vrouw  die aanzienlijke invloed en rijkdom verwierf door haar relatie met Oliviera en mede door haar krachtige persoonlijkheid werd gerespecteerd.
Hoewel zij zelfverzekerd de sociale normen trotseerde en een passie had voor muziek en dans, moet haar leven toch ingewikkeld zijn geweest, als je je realiseert dat er in de stad ook ook zoiets als het “ Largo do Pelourinho “ bestond, een openbare plaats waar veroordeelde slaven werden vastgebonden en gestraft met lichamelijke straffen. Dit gebied fungeerde als een angstaanjagende waarschuwing voor slaven en zwarte mensen. Ook waren er slavenpatrouilles en regels die hun bewegingsvrijheid beperkten. Dit was om te voorkomen dat zij zich zouden verzetten of zouden samenkomen om opstanden te organiseren.
Chica Da Silva was de enige zwarte persoon die de Lady of Carmo kerk kon bezoeken. Nou ja, dit is niet helemaal waar, ook de organist was zwart maar dat wist niemand omdat hij zich achter het orgel moest verschuilen. Chica da Silva, zo gaat het verhaal, zou haar invloed hebben gebruikt om ervoor te zorgen dat de klokkentoren naar de achterkant van de kerk werd verplaatst, zodat deze niet langer uitzicht bood op het huis van haar rivaal, Maria Felipe. Een beetje kinderachtig misschien maar in tijden van sociale en raciale ongelijkheid, een sterk staaltje van machtsvertoon. Nog iedere dag worden de klokken geluid door een oude man voor wie ze de touwen hebben verlengd omdat hij de trappen in de klokkentoren niet meer kan beklimmen.

Chica  en haar geliefde Joâo liggen onder de kerkvloer begraven, voor een bescheiden aantal was er nog een plekje op het knusse kerkhof en anderen liggen met hun familie botje bij botje verborgen achter een gedecoreerde plaat in de buitenmuur.

Deze barokke kerk, gebruikt door de elite uit Diamantina is het rijkst gedecoreerd waarbij vele kilo’s  bladgoud zijn gebruikt. Hier heeft de schilder José Soares de Aráujo het gehele plafond in perspectief geschilderd. Afhankelijk van de hoogte van een donatie kon je een kerkbank dichterbij het altaar “kopen” en werd een plaquette met je familienaam erop gespijkerd. Het was een klassenmaatschappij met diepgewortelde raciale vooroordelen, gebaseerd op de koloniale machtsverhouding, de slavernij en het uitbuiten van inheemse bevolkingsgroepen. De fonteinen met de gehavende gezichten van zwarte figuren zijn de stille getuigen van het onrecht en het leed dat het heeft veroorzaakt.
TRANSLATE