Blog

Blik op oneindig

We zijn op weg naar de hooggelegen meren van Bolivia en zullen eerst een van de meest afgelegen meren gaan bezoeken met de wervende naam, Laguna Celeste, ofwel het Hemelse Meer. 

Het wordt echter geen hemels maar een hels avontuur. De weg wordt steeds slechter, het pad wordt een vaag spoor van scherpe losse stenen en soms lijkt het erop alsof de Toyota een scheve trap op moet klimmen. We rijden regelmatig mis en moeten ons dan weer voorzichtig achteruit laten zakken. En als je denkt, nee dit kan de bedoeling niet zijn, is er een grote steen rechtop gezet om je ervan te verzekeren dat dit toch echt de weg is om te gaan. En dat gaat uren zo door. Doodmoe van het geconcentreerd rijden en zoeken naar het juiste spoor, komen we ‘s avonds aan bij het meer waarvan wij denken dat het het Hemelse Meer is. Het is er prachtig, in de verte zien we een paar flamingo’s. Maar na een biertje duiken we moe ons bed in. De volgende ochtend blijkt dat we nog ruim 15 kilometer verder moeten rijden om Laguna Celeste te bereiken. Vooruit dan maar, we zijn er bijna, nog even de kiezen op elkaar. 

Laguna Celeste blijkt een hemelsblauwe plas water die af en toe lijkt te verkleuren naar aquamarijn en melkblauw. Prachtig natuurlijk maar turend door de verrekijker zie ik dat werkelijk ieder teken van leven ontbreekt. Er fladdert nog geen vogeltje. Regelmatig zeg ik tegen Peter, “zei je iets”, want het lijkt warempel wel of ik stemmen hoor. Het moet de wind zijn die door de graspollen ruist ,iets anders kan het niet zijn, maar een beetje unheimisch voelt het wel. Peter voelt zich niet helemaal fit en doet een tukkie  in de auto. Daar zit ik dan. Dik ingepakt op 4500 meter hoogte, ik tuur in de verte naar die blauwe plas water, de wolkenlucht, de zwiepende graspollen en ineens voel ik me heel erg nietig en alleen. Een mensenleven stelt hier in deze oneindigheid helemaal niets voor. 

Laten we gaan, zeg ik, weg van deze onheilspellende plek, hemels of niet, ik wil er vandoor. Peter vindt het een goed plan en zo stuiteren we weer een heel stuk voort totdat we de “ hoofdweg” bereiken.

We gaan naar Laguna Colorado, een onderdeel van het  Eduardo Avarao Andean Fauna National Park, zo’n 100 km verderop. Het wordt een stuiterende rit over eindeloze wasbordwegen, maar aan het eind van de dag, parkeren we de Toyota tussen de graspollen met in de verte het meer dat blikkert in de avondzon. 

Het wordt die nacht weer berekoud, het raampje boven ons vriest vast, de ijspegels van bevroren condens hangen boven ons hoofd. We hebben leergeld betaald met een fikse verkoudheid dus slapen beneden, in een wollen lange onderbroek en shirt, onder ons donzen dekbed en met ons hoofd en onze voeten verstopt in een extra donzen slaapzak. 

De volgende ochtend rijden we tot vlak aan het meer en volgen dan de waterlijn tot we op een plek komen met werkelijk fantastisch uitzicht op dit gigantische meer met de bergen op de achtergrond. We zijn er helemaal alleen, het is nog te vroeg voor de eerste busjes met toeristen. Het meer is werkelijk adembenemend mooi, met waanzinnige kleurschakeringen, wit, groen, allerlei tinten blauw en roestrood dat zich met het blauw vermengd tot zacht lila en paars, het is net een toverballen- meer. 

Het is nog behoorlijk koud, maar dik aangekleed maar ik een wandeling langs de waterlijn waar heel veel dode gevriesdroogde flamingo’s liggen. Peter wacht af tot het wat warmer wordt maar ik kan wel blijven kijken naar dit meer met duizenden flamingo’s. Ik zie een flamingo worstelen, hij lijkt vastgevroren in het meer en moet dus wachten tot het wat warmer wordt. Hij laat zijn koppie met die enorme snavel aan zijn lange dunne nek al een beetje hangen. Als ik een half uur later terug wandel ligt hij niet meer in het water maar zie ik nog net hoe een vos met hem wegloopt. Het is hier eten of gegeten worden. Ongelooflijk trouwens hoe een vos het op deze hoogvlakte weet te overleven. Tegen de middag besluiten we verder te rijden op weg naar de hot springs. Een warm bad , dat klinkt hemels na deze koude nachten, en is geen luxe nu we al een hele poos niet hebben kunnen douchen. 

De tocht erheen is fantastisch , we rijden langs een meer in onwaarschijnlijke  pastelkleuren en dan is daar de hot spring, een warm bad met zicht op een bizar soort zoutvlakte in tinten wit, groen en rood, met in het stroompje vlak achter het bad snavelende flamingo’s die onverstoorbaar hun gang gaan. We kopen een kaartje, wachten tot het bad leeg is en genieten zeker een uur van het heerlijke warme water totdat de zon ondergaat. We komen er enigszins verschrompeld uit, wat onvast op de benen, ruikend naar sulfur, maar wat een feestje was dit.

En nog hebben we er geen genoeg van, want na weer zo’n koude nacht besluiten we de Chalvirivlakte over te steken om nog eens twee meren te gaan bekijken. We slaan voor de oversteek nog even af naar een verstild meer vol flamingo’s. Met een kop koffie zitten we daar ruim een uur te genieten van de absolute stilte. Weer duizenden flamingo’s genieten hier van de ochtendzon. Een grote groep flamingo’s staat dichtbij elkaar met hun dunne nekken en hun fiere koppies omhoog geheven met elkaar te overleggen waar ze die dag eens zullen gaan snavelen. Andere paartjes hebben het druk met elkaar, draaien hun nekjes gezamenlijk tot een perfect hart en snateren elkaar lieve dingen toe. Er zijn er nog een hoop voor wie het nog te vroeg is, zij staan op één dun pootje, leggen hun hoofd in hun verendek en slapen nog even uit. En dan heb je de grobbelaars, die met hun dunne pootjes de hele tijd in de modder stampen om zo het lekkers uit de prut te kunnen oplikken, want geloof me, in die snavel hangt een tong waarmee ze de boel opslurpen om vervolgens het water weer uit te proesten. Ze maken met elkaar heel tevreden geluidjes en als er dan nog een groepje vicuna’s komt grazen is de idylle compleet. Wat zijn wij toch een bofkonten dat we hier zo met zijn tweetjes van kunnen genieten.

 

We trekken de Chavirivlakte over, zoeken daarbij steeds weer een eigen spoor, en komen bij een meer waar in het verleden zout werd gewonnen. Maar zo te zien is hier al een hele poos niemand meer aan het werk geweest. Nog een meer verder gaan we en dan is het echt tijd om terug te rijden. 

We zijn helemaal voldaan wat de meren betreft en zullen naar de grens met Chile rijden, voorbij nog weer twee gigantische meren. We zien nog een koude nacht op deze enorme open vlakte niet zitten en hebben geluk, de grenspost met Chile is nog open. Na een check van de auto, waarbij alle verse fruit, zuivel en groenten moeten worden ingeleverd, mogen we door. We denderen daarna over een snelweg 2000 meter in één rechte lijn naar beneden, een beangstigende kermiservaring omdat je met een beetje bijremmen het rubber al ruikt. En dan zijn we in Chile na een fantastische tocht langs de meren van Zuid-West Bolivia.

Rijd je een stukje met ons mee langs de meren?

TRANSLATE